De Hoge Raad heeft op 12 augustus 2016 (nr. 15/01994, ECLI:NL:HR:2016:1899) arrest gewezen in een proefprocedure die de Belastingdienst heeft aangespannen over het gebruik van een werkruimte in een huurwoning. Dit heeft geleid tot veel vragen en discussie. De Belastingdienst heeft daarom over deze uitspraak vragen en antwoorden gepubliceerd.
Over dit arrest en de gevolgen hiervan in de praktijk zijn onlangs ook Kamervragen gesteld.
Toelichting op uitspraak Hoge Raad over werkruimte in gehuurde woning
1. Wat was de aanleiding voor deze proefprocedure?
De Belastingdienst heeft deze proefprocedure aangespannen omdat er tegenstrijdige gerechtelijke uitspraken waren over de fiscale gevolgen van een werkruimte in een gehuurde woning. Hierbij heeft de Belastingdienst ten behoeve van de rechtsvinding een standpunt ingenomen dat afwijkt van het geldende beleid.
2. Waarover heeft de Hoge Raad zich uitgesproken?
Om een zuivere rechtsvraag aan de Hoge Raad te kunnen voorleggen, heeft de Belastingdienst de feitelijke geschilpunten uit de casus verwijderd. De Hoge Raad heeft zich alleen over de forfaitaire bijtelling van art. 3.19 Wet IB in verband met het privégebruik van de woning uitgesproken. En niet over de omvang van het toe te rekenen deel voor privégebruik van de uitgaven voor gas, water en elektra.
3. Wat houdt de uitspraak van de Hoge Raad in?
De Hoge Raad oordeelt dat een huurrecht ondernemingsvermogen kan vormen. De ondernemer kan, als hij het huurrecht als ondernemingsvermogen etiketteert, het volledige bedrag aan huisvestingskosten, o.a. huur, gas, water en elektra, ten laste van zijn winst brengen. Daarnaast moet volgens de Hoge Raad een forfaitaire bijtelling voor het privégebruik van de woning plaatsvinden.
4. Wat betekent de uitspraak van de Hoge Raad in de praktijk?
Een ondernemer moet, naast de wettelijke forfaitaire bijtelling, rekening houden met het privégebruik van de overige huurderslasten. Onder die overige huurlasten vallen ook gas, water en elektra. Het arrest vormt geen bijzondere omstandigheid die een keuzeherziening in de vermogensetikettering rechtvaardigt.