De Hoge Raad heeft zich op 10 juni 2016 uitgesproken over de strijdigheid van box 3 met het EVRM.
Inzet: de herziening van de box 3-heffing, die door de belastingbetaler de laatste jaren zo vaak als onrechtvaardig beschouwd is.
Uitspraak: géén strijdigheid.
Pech voor de belastingbetaler, want hij zal belasting moeten blijven betalen over een rendement dat hij (met name de laatste jaren) niet heeft behaald. Maar de wetgever zal opgelucht ademhalen. Immers ook de punten waarop van strijdigheid sprake zou zijn in de huidige box 3, zijn eveneens te vinden in de toekomstige box 3 die op 1 januari 2017 in werking treedt.
Conclusie A-G
Advocaat-generaal Niessen kwam tot de bevinding dat het huidige box 3-stelsel wél strijdig is met artikel 1 van het EVRM . Daarvoor had hij de volgende redenen:
- in zijn optiek voldoet box 3 niet aan het vereiste van lawfulness, de maatregel is onvoldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar;
- box 3 is arbitrair, ondanks het rendement wordt iedereen tegen eenzelfde bedrag belast;
- box 3 lijkt een confiscatoir karakter te hebben, omdat de geheven belasting hoger kan zijn dan het rendement dat is behaald.
Mede vanwege bovenstaande redenen komt de A-G tot de conclusie dat de vermogensrendementsheffing disproportioneel is ten opzichte van het maatschappelijke belang en dat deze regeling daarmee als strijdig met het EVRM moet worden beschouwd.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Niessen dus niet en verwijst naar de parlementaire geschiedenis, waaruit blijkt dat de wetgever in zekere mate rekening heeft gehouden met tegenvallende rendementen en daarop het percentage heeft gebaseerd. Deze ruwheid pas binnen de beoordelingsmarge die de wetgever heeft.
De Hoge Raad grijpt vervolgens in zijn uitspraak terug naar zijn arrest van 3 april 2015. Een strijdigheid met artikel 1 bij het EVRM zou zich voor kunnen doen als bij de wetgever bekend zou zijn dat een rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporige zware last. De Hoge Raad heeft aangegeven dat dit niet aan de orde is.
Kortom: van strijdigheid is géén sprake omdat de grofheid van box 3 binnen de aan de wetgever gegeven beoordelingsmarge past en omdat het rendement niet onhaalbaar is.
Tot slot
Uit dit arrest blijkt dat voor de jaren 2010 en 2011 (de jaren waar deze procedure om draaide) het rentepercentage van 4% voor de particulier haalbaar zou zijn, maar niet voor de jaren erna. De Hoge Raad had er beter aan gedaan de deur voor dit aspect gelijk te sluiten en niet op een kier te laten. Het is immers niet onaannemelijk dat voor de jaren daarna procedures gaan volgen. Daarnaast geeft dit arrest wel een signaal af dat de wetgever meer vaart moet maken met het plan om werkelijk behaald rendement te belasten.